Eosinofielen zijn een bepaald type witte bloedcellen. Witte bloedcellen heten leukocyten en het is een verzamelnaam voor vijf à zes subgroepen. De belangrijkste subgroepen zijn
- de granulocyten (de meerderheid)
- de lymfocyten
- de monocyten
- de eosinofielen
- de basofielen
Met een standaardkleuring kan in het laboratorium de verdeling van de leukocyten (‘differentiatie’) worden vastgesteld. Dit kan automatisch met zogenaamde celtelautomaten, of meer in detail door een druppel bloed uit te strijken op een glaasje, te kleuren en onder de microscoop te bekijken. Bij iedereen komt een laag percentage (tot circa 5 procent) eosinofielen in het bloed voor.
Eosinofielen worden aangemaakt in het beenmerg [link]. Voor de groei en ontwikkeling van eosinofielen zijn verschillende groeifactoren nodig. Bekende factoren zijn GM-CSF, interleukine 3 en interleukine 5 (afgekort als IL-3 en IL-5). De voorlopercel waaruit de eosinofiel ontstaat, heeft op zijn oppervlak dan ook receptoren voor deze groeifactoren zitten.
Na rijping zullen de eosinofielen het beenmerg verlaten richting het bloed. Daar circuleren ze korte tijd om vervolgens naar de weefsels van vooral de darmen en de luchtwegen toe te gaan. Daar zullen ze nog enkele weken overleven. Een rijpe eosinofiel kan zich niet meer delen.
Niet alleen bij het Hypereosinofiel Syndroom (HES) is er een toename van eosinofielen in het bloed.
Ook kunnen er andere redenen zijn, veroorzaakt door een infecties met parasieten en wormen of in het kader EGPA (Eosinofiele Granulomatose met Polyangiitis).